Kamerlid
Kruimelpad
De artsen-specialisten in opleiding en hun arbeidsomstandigheden & De situatie van de artsen-specialisten in opleiding (ASO's) - mondelinge vragen aan minister Vandenbroucke
Frieda Gijbels (N-VA):
Mijnheer de minister, op het moment genieten de artsen-specialisten in opleiding die als gediplomeerd basisarts in ziekenhuizen aan de slag zijn en daar een vervolgopleiding volgen die vier tot zes jaar duurt, geen wettelijk bepaalde arbeidsvoorwaarden en werken zij niet onder een collectieve overeenkomst.
Ziekenhuizen of artsenmaatschappijen kiezen eigenlijk vrij de voorwaarden, hoeveel ze uitbetalen en hoeveel verlof ze toekennen. Uw voorganger, mevrouw De Block, vroeg aan de Nationale Paritaire Commissie Artsen-Ziekenhuizen om een advies te formuleren om te komen tot een centrale opleidingsovereenkomst waarin een aantal voorwaarden vastgelegd wordt.
Er zijn signalen dat die commissie geen consensus kan bereiken, hoewel het probleem reeds geruime tijd bekend is. Zult u de adviesvraag van uw voorgangster herbevestigen en een concrete deadline opleggen aan de Nationale Paritaire Commissie Artsen-Ziekenhuizen? Zult u, indien er geen advies geformuleerd kan worden, zelf het initiatief nemen om minimale arbeidsvoorwaarden te formuleren?
Minister Frank Vandenbroucke:
Voor artsen-specialisten in opleiding is er een budget om hen te vergoeden voor de extra prestaties die zij hebben geleverd tijdens de covidepidemie. Dat budget kadert enerzijds in het kader van de voorschotten die de ziekenhuizen reeds hebben ontvangen om liquiditeitsproblemen te voorkomen, en anderzijds in het kader van de definitieve afgerekende voorschotten in het licht van de extra tegemoetkoming die ziekenhuizen krijgen voor de crisisperiode.
Het koninklijk besluit tot vaststelling van de nadere regels voor de toekenning van een uitzonderlijke federale financiële tegemoetkoming aan de ziekenhuizen in het kader van de epidemie werd op 12 november 2020 in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. Naast een vergoeding voor de extra prestaties ontvangen de ASO's 250 euro per maand. Daarnaast heb ik op 3 november een dringende adviesvraag aan de Federale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen gesteld voor de aanwending van een extra maximaal budget van 105 miljoen euro ter ondersteuning van zorgverleners die hun normale activiteiten moeten staken vanwege de nieuwe taakverdeling in de strijd tegen COVID-19. Ik heb daarbij ook gezegd dat er expliciete aandacht moest zijn voor de ASO's.
In verband met de huisartsen in opleiding verwijs ik naar de vergadering van 12 oktober 2020 van de Nationale Commissie Artsen-Ziekenfondsen. Daar is iedereen het erover eens dat voor de HAIO's eenzelfde inspanning moet geleverd worden als voor de ASO's. De HAIO's hebben namelijk meer dan hun steentje bijgedragen, door extra shifts, wachten en overuren te doen of zieke collega's te vervangen. Het RIZIV bekijkt momenteel oplossingen om de HAIO's tegemoet te komen.
U vraagt wat ik nog zal ondernemen. Het is niet de eerste keer dat u dat vraagt. U weet dat een werkgroep binnen de Nationale Paritaire Commissie Geneesheren-Ziekenhuizen daarmee bezig is. Zij heeft de bevoegdheid om collectieve overeenkomsten te sluiten, een beetje vergelijkbaar met de nationale collectieve arbeidsovereenkomsten. De commissie heeft zichzelf tot het einde van het jaar gegeven om de onderhandelingen succesvol af te ronden. Ik zal het dossier van heel nabij opvolgen en het sluiten van een collectieve overeenkomst proberen te faciliteren.
Wat indien artsen-specialisten in hun opleiding niet kunnen voldoen aan de federale erkenningscriteria? Opgedane ervaring tijdens de activiteiten voor Covid-19-patiënten is nuttige ervaring en kan vaak als vormingsactiviteit worden aanzien. De continuïteit van de vorming is dus niet per definitie onderbroken en de reglementering laat een zekere mate van flexibiliteit toe tijdens het stagetraject, bijvoorbeeld onder de vorm van specifieke stages of door de ervaring te beschouwen als deel uitmakend van de te behalen competenties.
Het is duidelijk dat de kwaliteit en de veiligheid van de zorg in de vorming voor de patiënten en de kandidaat steeds gewaarborgd moeten zijn. De bevoegdheid voor de opvolging van het vormingstraject en de stageplannen ligt bij de gefedereerde entiteiten, meer bepaald bij de erkenningscommissies. De eindcompetenties zullen uiteindelijk moeten worden behaald om een volwaardige beroepskwalificatie te kunnen toekennen aan de kandidaten. Nieuwe technologieën bieden wel mogelijkheden voor een vlottere theoretische vorming en praktische ervaring kan na de crisis worden ingehaald met uitgestelde niet-covidpathologieën.
Een strikte organisatie van de stages kan heel wat compenseren na de crisis. De erkenningscommissies zullen dus hoogstwaarschijnlijk een zekere flexibiliteit kunnen toepassen.
Een en ander zal uiteraard ook verschillen per medische discipline. Bij individuele problemen kan een overleg tussen de kandidaatstagemeester, de coördinerend-stagemeester en de erkenningscommissie heel wat oplossen. Mochten de erkenningscommissies bij de kandidaten echt structurele problemen vaststellen, dan zullen die door de administratie worden onderzocht. Ik merk ten slotte op dat koninklijk besluit nr. 29 van 5 juni 2020 onder bepaalde voorwaarden, onder meer het bereiken van de eindcompetenties, de klinische activiteit verricht tussen 1 maart en 31 december 2020 assimileert met een deel van de stage.
Frieda Gijbels (N-VA):
Mijnheer de minister, het was een heel volledig antwoord, zo volledig zelfs dat u op twee vragen tegelijk hebt geantwoord. Ik denk dat mijn vraag nr. 55010657C bij deze ook behandeld is, mijnheer de voorzitter. Ik begrijp dat u goed op de hoogte bent van de problematiek, mijnheer de minister, en dat u zich ook zult engageren, onder andere om de collectieve overeenkomst tot stand te brengen, dus ik zal dat zeker opvolgen in de commissie.
Het incident is gesloten.