Kamerlid
Kruimelpad
De evaluatie van de DGEC betreffende de covidpremies voor tandartsen - Mondelinge vraag aan minister Vandenbroucke
Commissie Gezondheid 18 juli 2023:
Frieda Gijbels (N-VA):
Dank u wel, mijnheer de voorzitter. De Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle (DGEC) van het RIZIV heeft een evaluatie gemaakt van, onder andere, de COVID-19-premies die werden uitgekeerd aan tandartsen.
Tijdens de covidcrisis liepen tandartsen een verhoogd risico op besmetting door de aard van hun handelingen. Ze komen in contact met speeksel en besmette aerosolen, en ze zitten ook erg dicht bij de patiënt bij een behandeling. Ondertussen liepen de prijzen van ontsmet-tingsproducten en van beschermingsmateriaal sterk op door de toenemende vraag. Daarnaast was het in die periode aangewezen om meer tijd te laten tussen behandelingen om de ruimte goed te kunnen verluchten. Er waren dus duidelijk meeruitgaven voor de tandartsen, waarvoor forfaitaire tussenkomsten werden vrijgemaakt door de overheid.
Volgens de evaluatie van de DGEC waren de uitgekeerde forfaits wel aan de hoge kant.
Waarom is er eigenlijk nooit een tussentijdse evaluatie gebeurd, waarbij de geldende prijzen en adviezen in rekening werden genomen?
Werd het idee van tussentijdse evaluaties nooit opgeworpen door bijvoorbeeld uw administratie?
Welke lessen trekt u uit de evaluatie die de DGEC maakte? Meent u dat de opvolging beter had kunnen worden aangepakt? Met andere woorden, zou u het in de toekomst anders aanpakken?
Minister Frank Vandenbroucke:
Mevrouw Gijbels, ik kan u zeggen dat de ondersteuning aan de zorgverleners om om te gaan met de kosten van bijzondere beschermingsmaatregelen en materialen in het kader van COVID-19 wel degelijk tussentijds is opgevolgd.
Zo heeft het Verzekeringscomité in januari 2022 voorgesteld om die tijdelijke financiële tussenkomsten te verlengen aan gehalveerde bedragen voor de periode van 1 juli 2021 tot en met 31 maart 2022. Daarbij werd rekening gehouden met enerzijds de voorlopig aanhoudende kosten voor zorgverleners betreffende het aanschaffen van beschermingsmaatregelen en -materialen, en anderzijds de prijsevolutie van het beschermingsmateriaal en de huidige vaccinatiegraad, zoals toen bleek uit de beschikbare en ingezamelde informatie. Ik heb toen dat voorstel gesteund, zodat het geconcretiseerd werd via een koninklijk besluit.
In de toekomst kan het daadwerkelijke gebruik van beschermingsmateriaal het best een voorwaarde zijn voor de uitbetaling van een dergelijke premie, met een wettelijk bepaald controlemechanisme op de toekenningsvoorwaarden. Idealiter wordt de omvang van deze premie ook gelinkt aan de wijzigende kostprijs van beschermingsmateriaal, maar dat is niet zo eenvoudig om te implementeren.
Frieda Gijbels (N-VA):
Mijnheer de minister, volgens de evaluatie van de DGEC zou het gaan om een te hoog uitgekeerd bedrag van maar liefst 2.500 euro per maand per tandarts gedurende veertien maanden. De tussenkomst werd dan gehalveerd, maar ook dan zou er nog 500 euro per maand te veel zijn uitgekeerd. De ruwe optelsom voor de gehele tandartsenpopulatie – ik ken de exacte bedragen niet ken – bedraagt over die periode van 23 maanden honderden miljoenen euro aan te veel uitgekeerde bedragen. Om hoeveel geld gaat het exact? Ik zal daarvoor nog een extra vraag indienen. Het lijkt erop dat men ondoordacht is omgegaan met die middelen en dat er geen correcte tussentijdse evaluatie heeft plaatsgevonden. De tandartsen dienden ook geen bewijzen op te sturen van de aankoop van beschermingsmateriaal. Blijkbaar beschermden bepaalde tandartsen zich helemaal niet beter tijdens de covidperiode. Dat geeft de DGEC ook aan. Dat bedrag was dus een extraatje voor tandartsen.
Indien die gegevens zouden kloppen, lijkt me dit een onverantwoorde uitgave, terwijl er zoveel middelen te kort zijn in de zorgsector. Dat geld zou beter zijn besteed aan een verhoogd tandartsbudget, zodat de patiënt mee van had kunnen genieten.
Het incident is gesloten.