Kamerlid
Kruimelpad
Het pandemieverdrag en de rol van België - Mondelinge vraag aan minister Vandenboucke
Commissie Gezondheid 22 februari 2022:
07.02 Frieda Gijbels (N-VA):
Mijnheer de minister, mevrouw De Block heeft de inleiding al op een uitstekende manier gebracht en een aantal vragen gesteld. Ik zal dus gewoon mijn bijkomende vragen stellen, ten eerste over de rol die de WHO al heeft gespeeld in de eerste covidcrisis.
Bent u van mening dat de WHO zijn rol goed heeft gespeeld? Waar zijn er volgens u eventueel tekortkomingen?
Welke standpunten zal ons land innemen bij onze deelname aan de intergouvernementele onderhandelingen?
Wat zijn voor ons land de belangrijkste aandachtspunten? Zal u bijvoorbeeld ook aandacht vragen voor de monitoring van zoönoses, wat in ons land toch een specifiek risico vormt door de dichte veestapel?
Op welke vlakken is er volgens u meer ingrijpen door de WHO nodig? Op welke vlakken moet ons land volledig zelf kunnen beslissen of ingrijpen in het kader van een pandemie?
Ziet u een rol voor meer Europese samenwerking in de aanpak van toekomstige pandemieën? Op welke vlakken situeert die zich dan? Hoe past de Europese samenwerking volgens u in de wereldwijde aanpak?
07.03 Minister Frank Vandenbroucke:
Mevrouw De Block, mevrouw Gijbels, ik zal uw vragen achtereenvolgens behandelen, maar ze vormen natuurlijk een geheel.
Ten eerste, mevrouw De Block, COVID-19 heeft ons geleerd dat het huidige internationale kader, met de international health regulations, onvoldoende sterk is om een hoog niveau van gezondheidsveiligheid te garanderen. Ons land steunt dus de onderhandelingen over een bindend verdrag waarin drie kernpunten aan de orde moeten komen, namelijk preventie, paraatheid en - ook erg belangrijk - billijkheid van de aanpak. Wij zullen dus ook actief deelnemen aan de onderhandelingen.
Het toeval wil overigens dat ik deze ochtend over dat precieze punt nog heb gesproken met Hans Kluge, de Europese directeur van de WHO.
In mijn mappen heb ik opnieuw vastgesteld dat uzelf daarin een heel nuttige rol hebt gespeeld, omdat u mee raad hebt gegeven op basis van uw ervaringen en de Belgische over wat het betekent om met een dergelijke pandemie te worden geconfronteerd. Dergelijke conclusies, die wij moeten trekken uit de belevenissen van de voorbije twee jaar, moeten wij meer omzetten in een nieuw internationaal verdrag. Daar zijn wij sterk van overtuigd. Ik meen dat u die overtuiging deelt. Dat is vanochtend opnieuw ter sprake gekomen tijdens mijn gesprek met Hans Kluge.
U had het specifiek ook over antimicrobiële resistentie.
Dat is inderdaad een bijzonder belangrijke bedreiging voor ons gezondheidssysteem. Volgens de WHO behoort AMR tot de top tien van de wereldwijde gezondheidsbedreigingen. In sommige niet-Europese landen worden antibiotica ook nog steeds breed ingezet in de veeteelt, bijvoorbeeld als groeibevorderaar, terwijl dat in Europa gelukkig via bindende regelgeving al verboden is.
Het verdrag biedt inderdaad de mogelijkheid om binnen een internationaal kader te reageren op de uitdagingen die invloed hebben op AMR, zoals het verbeteren van de surveillance- en waarschuwingsmechanismen, universele en rechtvaardige toegang tot medische oplossingen en het versterken van de internationale gezondheid vanuit een One Health-benadering. Er is momenteel wel nog geen concreet voorstel voor een eerste tekst en ook op Europees niveau moeten wij nog uitklaren hoe de lidstaten dit gezamenlijk kunnen en willen verdedigen.
De Europese Raad heeft zich in zijn besluit van 20 mei 2021 uitgesproken voor het aanknopen van onderhandelingen over een internationaal instrument voor de bestrijding van pandemieën in het WHO-kader. Momenteel loopt er een discussie over de vraag of Europa in deze onderhandelingen met één stem zal spreken dan wel of wij individueel, land per land, zullen spreken. U zult begrijpen dat België natuurlijk liever heeft dat Europa met één stem spreekt, zoals dat al het geval is bij internationale onderhandelingen over tabak, de Framework Convention on Tobacco Control. Ik denk dat u dat standpunt deelt. Dat is echter nog niet uitgeklaard, de besprekingen hierover lopen.
Er wordt nu een intergouvernementele onderhandelingsgroep opgericht die uiterlijk op 1 maart voor het eerst bijeenkomt, om werkmethoden en tijdschema's af te spreken, en die voor de tweede keer zal bijeenkomen op 1 augustus om de voortgang van de zaken te bespreken. Vervolgens zal de groep in 2023 een voortgangsverslag indienen bij de 76ste Wereldgezondheidsvergadering. De bedoeling is om het instrument uiterlijk in 2024 aan te geven. Ook wat betreft het specifieke punt van de antimicrobiële resistentie is de Europese positie nog niet uitgeklaard.
Mevrouw Gijbels, u vroeg naar de rol die de WHO heeft gespeeld. Om die vraag te beantwoorden, wil ik mij baseren op de onafhankelijke evaluatie van de mondiale aanpak van de COVID-19-crisis.
Op basis van de resolutie WHA73.1 van de Wereldgezondheidsvergadering heeft de directeur-generaal van de WHO immers een 'onafhankelijk, op bewijs gebaseerd onpartijdig, respectvol en divers' panel samengesteld om deze aanpak te onderzoeken en aanbevelingen te formuleren.
Volgens het eindrapport COVID-19: Make it the Last Pandemic van The Independent Panel for Pandemic Preparedness and Response heeft de WHO globaal gesproken goed gehandeld, hoewel er toch ook aandachtspunten waren. Zo stelt het panel dat de WHO de waarschuwing voor de uitbraak snel en met voortvarendheid onder de landen in de hele wereld heeft verspreid, maar is het weliswaar van mening dat de WHO de landen ook had kunnen zeggen dat zij uit voorzorg moesten aannemen dat er sprake was van overdracht van mens op mens.
Het panel focust vooral op systemische aspecten en concludeert bijvoorbeeld dat het waarschuwingssysteem niet snel genoeg werkt wanneer het wordt geconfronteerd met een snel evoluerend pathogeen en dat de juridisch bindende IHR uit 2005 in de huidige vorm een conservatief instrument vormen dat eerder dient om snelle actie te beperken dan wel te vergemakkelijken.
Conclusie, de WHO heeft snel gereageerd met een vroegtijdige wereldwijde verspreiding van het uitbraakalarm, met name door het afkondigen van een noodsituatie, maar landen hebben lang, soms zelfs te lang, gewacht met het nemen van maatregelen. De huidige internationale gezondheidsregeling is dus niet sterk genoeg en moet worden verbeterd. Dat is precies een van de hoofdambities van het nieuwe pandemieverdrag en van de herziening van de IHR.
U vroeg wat de standpunten zijn en verwees naar de monitoring van zoönosen. Er is nog geen formeel grondig uitgewerkt Belgisch standpunt over dit verdrag vastgelegd. Wel werden reeds de algemene uitgangspunten besproken die ons zullen leiden bij de onderhandelingen over het pandemieverdrag of internationaal instrument. Deze principes werden de afgelopen maanden besproken in aanloop naar de onderhandelingen over dit verdrag. Noteer ook dat er nog steeds geen duidelijke consensus is over het bindend karakter van een dergelijk instrument, gezien bijvoorbeeld de Verenigde Staten daarvan geen voorstander zijn.
Eén van onze algemene uitgangspunten is een One Health-aanpak voor het voorkomen en beter beheersen van toekomstige pandemieën. Dat betekent dat toekomstig beleid, inclusief aanpassing aan de internationale gezondheidsarchitectuur en aan nationale nood- en andere plannen, ten volle rekening moet houden met het feit dat de menselijke gezondheid, de gezondheid van dieren en de gezondheid van het leefmilieu nauw met elkaar verbonden zijn.
De laatste decennia zien wij immers een duidelijke toename van het aantal zoönoses. Zij maken zowat 75 % uit van de nieuwe opkomende infectieziekten die de menselijke gezondheid bedreigen. In het kader van de onderhandelingen over het pandemieverdrag wil België dan ook dat een One Health-preventie van pandemieën een belangrijk onderdeel vormt. Het beter monitoren van zoönoses is een noodzakelijk onderdeel van een dergelijke One World, One Health-aanpak.
SARS-CoV-2 heeft net als eerdere zoönoses aangetoond dat de grootschalige intensieve teelt van dieren niet alleen een rol kan spelen bij het ontstaan van zoönoses maar ook bij de snelle ontwikkeling van varianten. Ik denk bijvoorbeeld aan het incident met de nertskwekerijen, die werden geruimd omdat zij als incubator fungeerden voor de ontwikkeling van nieuwe varianten.
Ook vraagt België bijzondere aandacht voor de WHO-agenda voor het versterken van de nationale gezondheidssystemen. Wij willen dan ook inzetten op een meer billijke toegang tot medische tegenmaatregelen. U kent de dramatische cijfers over het gebrek aan vaccinatie in de armere delen van de wereld.
U vraagt waar meer ingrijpen door de WHO nodig is. Daar ligt het probleem net. Grote vraagstukken waarvoor een oplossing nodig is, zijn het gebrek aan een billijke toegang tot gezondheidsproducten, het gebrek aan sterke gezondheidsstelsels over de hele wereld, lacunes in de krachtige werking van het multilaterale systeem in het geval van een pandemie maar ook problemen inzake financiering en governance. Er is in het algemeen nood aan meer samenwerking, om de collectieve risico's te verminderen en de solidariteit in de wereldgezondheid te versterken. U vraagt of ik een rol zie voor meer Europese samenwerking. Die zie ik heel zeker. In termen van Europa werden ook initiatieven genomen in het kader van de European Health Union Package, in het kader van de gezondheidsbedreigingen binnen het huidige verdragskader, de opwaardering van het kader voor gezondheidsbeveiliging via besluit nr. 1082/2013/EU/CBHD, het versterken van het mandaat van het Europees Centrum voor Ziektepreventie en -bestrijding of ECDC, een versterking van het mandaat van het Europees Geneesmiddelenbureau EMA en de instantie voor de paraatheid en reactie op gezondheidscrisissen HERA. Daarmee streven wij naar een sterker kader binnen Europa. Wij reiken op die manier echter ook de WHO de hand voor samenwerking. In het kader van pandemieën is internationale samenwerking immers cruciaal.
Belangrijke initiatieven werden genomen onder impuls van de Europese Unie. Ze moeten bijkomend worden ondersteund, om de lage- en middeninkomenlanden te helpen. Ik denk daarbij natuurlijk aan COVAX, aan de steun aan de lokale productie van gezondheidsproducten en de uitwisselingstechnologieën bij gezondheidscrisissen, zoals de oprichting van centra voor technologieoverdracht ter versterking van de regelgevers en productievaardigheden in ontwikkelingslanden en de debatten over de TRIPS-overeenkomst van de WTO.
Collega's Gijbels en De Block, dit is inderdaad een belangrijke agenda. België is een klein land maar ik hoop dat wij rechtstreeks en via de Europese Unie een rol kunnen spelen in deze internationale debatten.
07.05 Frieda Gijbels (N-VA):
Ik wil de opmerking van mevrouw De Block over antimicrobiële resistentie bijtreden. Dat is een reëel probleem en een grote bedreiging voor onze gezondheid. Preventie speelt daar een grote rol in. We kunnen virussen misschien ook de kans geven om in een positiever daglicht te komen, via de therapieën met bacteriofagen die toch meer opgang maken.
De rol die de WHO heeft gespeeld in deze coronacrisis is geëvolueerd. Er zijn inderdaad aandachtspunten naar voren gekomen. De rol van de WHO is immers niet onbesproken geweest. Er is toch wel wat tegenstrijdige berichtgeving geweest over bijvoorbeeld de asymptomatische verspreiding van het virus en over de mondmaskers. De afkondiging van de pandemie is volgens velen tevens te laat gebeurd. Ook over de relatie met China worden er wel wat vragen gesteld.
Hopelijk wordt dit allemaal meegenomen en goed geanalyseerd en komt er verbetering op deze vlakken. Ik geloof in meer samenwerking, maar ik geloof ook in het principe van de subsidiariteit wat betreft preventie en gezondheidszorg. De landen moeten dus ook hun eigen rol kunnen spelen. We moeten erover waken dat we ons eigen gezondheidsbeleid kunnen blijven voeren.