Kamerlid
Kruimelpad
Acute hepatitis bij kinderen - Mondelinge vraag aan minister Vandenbroucke
Commissie Gezondheid 27 april 2022:
01.01 Frieda Gijbels (N-VA):
Mijnheer de minister, er wordt hepatitis van onbekende oorsprong bij kinderen vastgesteld. De gebruikelijke hepatitisvirussen blijken niet voor te komen bij die kinderen.
De Wereldgezondheidsorganisatie roept op tot waakzaamheid en rapportering van zulke gevallen. Tot nu toe is er in ons land één patiënt bekend, tenzij u daar zo dadelijk andere informatie over hebt. Verontrustend zijn alvast de berichten uit het buitenland dat er redelijk wat levertransplantaties moeten gebeuren. Zoiets heeft een behoorlijke impact op een kind, aangezien het in dat geval levenslang medicatie zal moeten nemen. Hopelijk zullen we snel de oorzaak kunnen achterhalen.
Intussen is het belangrijk om die gevallen snel te detecteren en te herkennen. Op welke manier worden de artsen in de eerste lijn geïnformeerd? Is er een systeem van snelle gegevensverzameling. Zo ja, welk systeem?
Bestaat er ook een opsporingssysteem om eventuele gemeenschappelijke oorzakelijke factoren te achterhalen?
Onlangs las ik in de pers in verband met een jonge patiënt met een andere aandoening die aan het wachten is op een levertransplantatie, dat het onder meer door de covidcrisis moeilijk is om donoren te vinden. Hoe is het intussen gesteld met de beschikbaarheid van donororganen? Ik besef dat dat ietwat buiten het onderwerp gaat. Indien u er nu niet op kunt antwoorden, zal ik op een later tijdstip een nieuwe vraag indienen.
01.07 Minister Frank Vandenbroucke:
Mijnheer de voorzitter, deze zaak houdt ons en heel wat mensen intussen bezig. Het is goed dat Steven Van Gucht, die werkzaam is bij Sciensano, al een eerste algemene reactie heeft gegeven, want Sciensano speelt, naast de FOD Volksgezondheid, een erg belangrijke rol in de opvolging van de kwestie. Aanvullend bij wat al is gezegd door de heer Van Gucht wil ik eerst een algemene inleiding geven over hoe wij normaal gezien te werk gaan en daarna zal ik ingaan op de concrete casus.
Door de instituten van volksgezondheid in verschillende landen wordt een continue monitoring gedaan om een mogelijke verhoging van een bepaald ziektebeeld, een bepaalde diagnose of een ziekteverwekker tijdig te kunnen identificeren. Ook als men niet zeker is over het feit of het gaat over een abnormale observatie, kan men een bepaalde observatie alvast delen met de verschillende landen om zo mogelijk een duidelijker beeld te krijgen van de situatie.
Als een dergelijke observatie wordt gedeeld, dan spreken wij van een signaal. Dat is de officiële terminologie. Dan kan enkel doorgedreven verder onderzoek uitwijzen of het verhoogde aantal diagnoses ook breder voorkomt in de andere landen en duidelijkheid geven of er echt sprake is van een uitbraak of dat het aantal observaties eigenlijk in de lijn ligt van wat wij kunnen verwachten met betrekking tot het aantal diagnoses. Het opvolgen van dat type van signalen is iets dat ook in België continu gebeurt door de Risk Assessment Group en de Risk Management Group. Dat wordt door de FOD Volksgezondheid en Sciensano van zeer dichtbij gemonitord.
Op dit moment is de status van het voorliggende signaal rond hepatitis in onderzoek. Dat is ook weer jargon. Ook in België zijn kinderartsen reeds bevraagd om mogelijke gevallen die voldoen aan de klinische beschrijving te melden. Elke melding moet ook apart, op individueel niveau, worden onderzocht, omdat het belangrijk is om nauwkeurig vast te stellen of de gemelde mogelijke gevallen ook echt voldoen aan alle criteria van de klinische beschrijving.
Dat onderzoek wordt uitgevoerd door de regionale gezondheidsdiensten. Momenteel is er nog geen duidelijke conclusie over het signaal dat we nu bespreken, er valt niet één bepaalde ziektekiem aan te wijzen die bij alle mogelijke gevallen werd vastgesteld. Dat maakt natuurlijk ook de opvolging van dit signaal complexer. Meestal is er vanaf het begin één ziektekiem aanwijsbaar als oorzaak, maar het feit dat er bij dit signaal wordt uitgegaan van een klinisch beeld en niet van één specifieke ziektekiem, maakt de opvolging ervan gecompliceerder.
Het Europees ECDC heeft vorige week al een datacollectie opgestart om mogelijke gevallen te kunnen oplijsten en te inventariseren. Het feit dat er een gemengd beeld uit naar voren komt met mogelijk meerdere ziektekiemen die worden geobserveerd, maakt het veel moeilijker om duidelijke oorzakelijke conclusies te trekken. Dat is meteen ook de reden waarom ECDC nog niet met een finaal risk assessment en conclusie naar buiten gekomen is, alhoewel dat eigenlijk gepland was tegen afgelopen maandag. ECDC heeft dus beslist dat het meer tijd nodig heeft om een duidelijker beeld te krijgen en de juiste conclusies te kunnen trekken en onderbouwen. Wij verwachten de conclusie van ECDC eerstdaags. Die conclusie is natuurlijk ook absoluut cruciaal voor de houding die ik verder zal aannemen.
Het eerste punt dat ik onderstreep, is dus dat er geen eenduidige ziektekiem gekoppeld kan worden aan wat wij hier zien gebeuren. Bij sommige kindjes is het adenovirus aangetoond, bij andere kindjes is covid aangetoond, bij nog andere werd geen ziektekiem gevonden. Dat maakt het onderzoek ingewikkeld. Ruimer wordt ook bekeken of er mogelijk sprake is van een klinisch beeld gekoppeld aan bijvoorbeeld twee ziektekiemen, een zogenaamde co-infectie. Sowieso lijken de absolute aantallen beperkt, zelfs als er wordt gekeken naar de gevallen over meerdere maanden. Daarmee kan al worden besloten dat dit tot op heden hoe dan ook een zeldzaam fenomeen is, maar door de mogelijke grote individuele impact – in het Verenigd Koninkrijk hadden kindjes al een levertransplantatie nodig – moeten wij dit alles toch wel zeer zorgvuldig en grondig opvolgen.
Het klinisch beeld dat wordt beschreven, is dat van een acute hepatitis bij kinderen. De meeste kinderen zijn vrij jong, onder de 10 jaar. Het gebeurt wel vaker dat een kindje acute hepatitis blijkt te hebben, dat die diagnose wordt gesteld, maar in die situaties is de meest voorkomende oorzaak een infectie met een van de courante hepatitisvirussen, als ik dat zo mag uitdrukken, waarmee ik hepatitis A of hepatitis E bedoel.
Ook het hepatitis B- en het hepatitis C-virus zijn gekend als mogelijke oorzaken van een acute of chronische hepatitisdiagnose, hoewel B en C bij kinderen minder voor de hand liggen, aangezien de transmissie daarvan voornamelijk seksueel of via drugsgebruik gebeurt. Om die reden nemen we de kinderen bij wie de acute hepatitis wordt veroorzaakt door een van de gekende hepatitisvirussen, niet mee in het vervolgonderzoek. We zoeken naar een mogelijke aanvullende verklaring. De casedefinitie bevat daarom het criterium dat op zijn minst hepatitis A en E uitgesloten moeten zijn.
De oproepen aan de Belgische kinderartsen leverden tot nog toe één bevestigd geval op. De andere gemelde en onderzochte gevallen bleken niet aan de volledige klinische beschrijving te voldoen. Aanvullend labo-onderzoek – bijvoorbeeld het uitsluiten van een courante hepatitis A- en E-infectie – kan ertoe leiden dat enkele van die meldingen uiteindelijk alsnog aan de casedefinitie zullen voldoen, wat het aantal bevestigde gevallen zou doen stijgen.
Het is ook belangrijk te bekijken of de gedane observaties wel echt afwijken van de normale aantallen. Het gebeurt wel vaker dat kinderen met een acute hepatitis worden gediagnosticeerd en toch negatief testen voor de courante hepatitisvirussen. Er moet dus eerst worden vastgesteld of wat we nu observeren, echt afwijkt van wat we mogen verwachten, dan wel of het in lijn ligt met de gebruikelijke observaties.
De RMG werkt momenteel aan een bredere communicatie om mogelijke gevallen te rapporteren aan de regionale gezondheids-diensten. Die zullen eenzelfde vragenlijst gebruiken voor het verzamelen van informatie over de gevallen. Als er nieuwe relevante informatie beschikbaar komt, zal een nieuw schrijven volgen.
Er was een vraag over de doelstellingen tegen 2030. De doelstellingen voor eliminatie van hepatitis tegen 2030 zijn voornamelijk gericht op infecties met hepatitis B en C. Het signaal rond deze onverklaarde hepatitis bij jonge kinderen bevat als criterium dat de routine hepatitisvirussen zijn uitgesloten. Bij dit signaal gaat het dus juist niet om hepatitis B- en C-infecties. In die zin staat dit verhaal los van die doelstellingen tegen 2030.
Om de doelstellingen voor hepatitis B te bereiken, is het voornaamste middel het voortzetten van de vaccinatie van kinderen tegen hepatitis B. We stellen een enorme vermindering van de incidentie vast in de gevaccineerde cohorten. Voor hepatitis C bestaat er helaas geen vaccin, maar sinds enkele jaren bestaat er wel een efficiënte behandeling. Daarmee is het opsporen van gediagnosticeerde patiënten en het behandelen ervan een van de belangrijkste preventieve maatregelen geworden. Het nationale hepatitisplan richt zich dan ook voornamelijk op de brede en vlotte inzet van de behandeling en op het opsporen van nog niet gediagnosticeerde patiënten, onder andere druggebruikers en andere risicogroepen. De werkzaamheden zijn lopende. Ik verwacht de komende dagen nog een bespreking in de RMG op basis van de adviezen van de RAG. Dat is momenteel de stand van zaken.
01.08 Frieda Gijbels (N-VA):
Mijnheer de minister, u geeft aan dat kinderartsen ertoe werden aangezet om gevallen te melden. Mag ik hieruit concluderen dat de eerste lijn nog niet werd aangeschreven? U zegt dat de RMG aan een bredere communicatie werkt. Ik ben van mening dat dit toch wel al eerder had gekund. Men had de reeds voorziene informatie kunnen bundelen om deze zo snel en zo breed mogelijk te verspreiden. Ik hoop dat we de lessen die we uit de covidcrisis hebben getrokken, zullen worden toegepast, namelijk dat snelle, gestroomlijnde en eenduidige communicatie belangrijk is, zeker in gevallen waarbij kinderen betrokken zijn en een snelle diagnose dus van cruciaal belang is.
U geeft ook aan dat nog moet worden gecontroleerd of het huidige aantal gevallen afwijkt van het normale aantal gevallen. Daar moet inderdaad rekening mee worden gehouden. Is er in de voorliggende kwestie meer aandacht voor een bepaalde aandoening, waardoor meer gevallen worden vastgesteld, of is dit niet het geval? Ik heb toevallig recent het Heliconcongres over de epidemiologie met betrekking tot covid bijgewoond. Daar werd ook aangegeven dat de baseline data erg belangrijk zijn om vergelijkingen te kunnen maken. Ik hoop dat dit een aanleiding is om verder op in te zetten en werk te maken van dat datagestuurde beleid van de gezondheidszorg. Over de problematiek van de donororganen zal ik een bijkomende vraag indienen.