Kamerlid
Kruimelpad
De personeelsschaarste in de gezondheidszorg - Mondelinge vraag aan minister Vandenbroucke
Commissie Gezondheid 25 april 2023:
…
Frieda Gijbels (N-VA):
Mijnheer de minister, op de agenda van 13 april 2023 stond de verlenging van een aantal tijdelijke maatregelen tegen personeelsschaarste in de zorg. Hoe groot precies is de personeelsschaarste in de zorg?
Ik nam onlangs toevallig kennis van een Europees rapport met enkele opvallende cijfers. België blijkt bijvoorbeeld kampioen te zijn in het aantal verpleegkundigen per arts in ziekenhuizen. Ik heb de link naar het rapport bijgevoegd bij mijn schriftelijk ingediende vraag. Kloppen die cijfers? Hoe interpreteert u ze? Hoe rijmt u ze met de personeelsschaarste?
Uit hetzelfde rapport leren we dat in België bijzonder veel zorgverstrekkers in ziekenhuizen werken in vergelijking met andere landen. Hoe verklaart u dat? Hoe groot is de impact van bijvoorbeeld niet-zorggerelateerde taken op de tijdsbesteding van verpleegkundigen? Werd dat berekend? Kan dat worden ingeschat?
Welke maatregelen worden genomen om taken die niet gerelateerd zijn aan de zorgtaak, te delegeren? Wanneer zullen desgevallende maatregelen ook effect sorteren?
Nog volgens het rapport, dat de verloning van verpleegkundigen en artsen in verschillende Europese lidstaten vergelijkt, blijkt dat de verloning van artsen veeleer gemiddeld is, terwijl de verpleegkundigen in vergelijking met andere landen en ten opzichte van een gemiddeld loon meer verdienen. Kloppen die cijfers? Hoe interpreteert u ze? Hebben wij ook cijfers voor de verloning van bijvoorbeeld huisartsen of andere zorgverstrekkers? Waar zouden zij zich bevinden op een gelijkaardige grafiek?
Naar blijkt uit datzelfde rapport wordt in België veel parttime gewerkt in de ziekenhuissector in vergelijking met de meeste andere Europese landen. Wordt onderzocht of daarvoor een verklaring is? Kan daaraan eventueel iets worden gedaan?
Ten slotte, welke beslissingen werden genomen op de Ministerraad waarvan er eerder sprake was?
Minister Frank Vandenbroucke:
Mevrouw Depoorter, het artikel in De Tijd waarnaar u verwees, heb ik gelezen. Het was een goed en interessant stuk. Het bevatte ook een aantal kritische bedenkingen bij initiatieven die wij nemen, onder meer bij wat vanochtend voorlag in deze commissie, namelijk de introductie van een onderscheid tussen een basisverpleegkundige en een verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg. In het artikel werden kritische geluiden daarover geciteerd.
Dat artikel wijst op de realiteit van een zorgsector die enorm onder druk staat, op alle mogelijke fronten. Dat is echt een realiteit waarmee wij leven, die voor een groot stuk demografisch is. Er zijn meer en meer oudere mensen, er is meer en meer chroniciteit, terwijl jonge mensen misschien minder gemakkelijk worden aangetrokken tot bepaalde onderdelen van de zorgsector qua beroepsprofielen.
Het is een verhaal van blijven investeren maar ook van hervormen. Het Zorgpersoneelsfonds was een belangrijke investering, tot stand gebracht hier in het Parlement. Wij hebben bij dat Zorgpersoneelsfonds nog wat bijkomende investeringen gedaan, onder meer in noodmaatregelen die in de zomer werden afgeklopt. Er is eenmalig 20 miljoen voor bijkomend ondersteunend personeel. Er is een bijkomende subsidiemogelijkheid voor investeringen in technologie en uitrusting die het mogelijk maken om het personeel efficiënter in te zetten, om het personeel toe te laten zich meer te concentreren op de echte zorgtaken.
In het laatste begrotingsconclaaf van de regering, in maart, voor de paasvakantie, heb ik ook nog een bijkomende schijf van 20 miljoen aan investeringen in zorgondersteuning in de ziekenhuizen bekomen. Wij voegen daaraan dus nog inspanningen toe. Het is investeren en blijven investeren. Het is echter ook hervormen.
Collega’s, uw vragen zouden voor een stuk goed gepast hebben in de discussie van vanochtend. Deze discussie was immers zowat het startschot van een bredere discussie over hervormen in de sector, waarbij wij de profielen, de taken en de samenwerking bekijken.
Mevrouw Depoorter, u had concrete vragen over het Zorgpersoneelsfonds. We hebben het evaluatierapport voor 2021 op 7 april overgemaakt aan de Kamer. In 2021 zijn er iets meer dan 5.000 voltijdequivalenten gefinancierd met het fonds. Voor 1.960,86 voltijdequivalenten betrof het nieuw gecreëerde tewerkstelling. De overige voltijdequivalenten betreffen bestendigde tewerkstelling die in 2019 en 2020 al gerealiseerd werd, die vandaag nog altijd aanwezig is en door het Zorgpersoneelsfonds gefinancierd wordt. Op zich is dat Zorgpersoneelsfonds dus wel een heel belangrijke verwezenlijking. U hoort mij echter zeker niet zeggen dat dit voldoende is. Het is wel een massieve verwezenlijking.
In 2021 werd een eenmalige aanmoedigingspremie uitgewerkt en gefinancierd ten belope van bijna 14 miljoen euro voor verpleegkundigen in de wijkgezondheidscentra en voor zelfstandige verpleegkundigen en zorgkundigen die in de thuiszorg werken. Gegevens over de impact van die maatregel op een eventuele verhoging van het aantal voltijdequivalenten aan zelfstandige thuisverpleegkundigen heb ik niet ter beschikking. Voor de sector van de loontrekkende verpleegkundigen werden in de private sector 102,89 voltijdequivalenten gecreëerd in 2021. In de openbare sector kon door administratieve omstandigheden de concrete verdeling niet gebeuren in 2021. De middelen van 2021 worden samen met deze van 2022 verdeeld in functie van het aantal werknemers per werkgever. Voor de wijkgezondheidscentra werd in 2021 geen budget toegekend in de private sector, omdat het budget 2021 slechts gekend was en ontvangen werd in de loop van het vierde kwartaal van 2021.
Het beheerscomité van Kamer 5 van het Fonds Sociale Maribel 330 heeft besloten de budgetten voor 2021 en 2022 in 2022 toe te wijzen. Het budget 2021 is te besteden tegen uiterlijk eind 2023 en het budget 2022 is te besteden tegen uiterlijk eind 2024 voor de creatie van jobs van zorgpersoneel, de eerste prioriteit, en de creatie van jobs ter ondersteuning van het zorgpersoneel, de tweede prioriteit. Voor de openbare sector kon de concrete verdeling zoals gezegd nog niet gebeuren door administratieve omstandigheden.
Voor het jaar 2022 zijn de cijfers over de gecreëerde tewerkstelling nog niet beschikbaar. Het is een ingewikkeld verhaal omdat het Zorgpersoneelsfonds een fonds is. Men schuift met die middelen over de verschillende jaren. De gegevens komen maar traag ter beschikking, dat vind ik zelf ook. We weten pas met veel achterstand wat dit concreet heeft betekend. Ik blijf dit wel een belangrijk mechanisme vinden, ook omwille van het lokaal sociaal overleg dat daarmee gepaard gaat.
Terugkomend op de algemene problematiek, mevrouw Gijbels, mevrouw Depoorter, ik durf niet te zeggen dat de maatregelen die wij vanmorgen hebben besproken het ultieme antwoord zijn, absoluut niet. Ik denk dat we een brede hervorming moeten uitwerken, met de filosofie dat men meer mensen met verschillende talenten, competenties en opleidingsniveaus voor de zorg kan aantrekken.
Ik heb dit vanmorgen niet gezegd, omdat ik nog geen repliek heb gegeven, maar ik ben het eens met wat vanuit Vlaanderen werd gevraagd, met name om de mensen die HBO5 hebben gedaan niet te laten vallen en om voor hen een nieuwe toekomst te creëren, met een beter toegespitst profiel, naast dat van verantwoordelijke verpleegkundige voor de algemene zorg.
Men zou verschillende profielen in een fijn opgebouwde ladder kunnen creëren, gaande van een specifiek profiel voor zorgondersteuner, een logistiek assistent maar net iets meer, en een gepreciseerd competentieprofiel van een zorgkundige, een basisverpleegkundige, een verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg, een verpleegkundig specialist tot een verpleegkundige klinisch onderzoek. Als men zo’n ladder heeft en men creëert ook doorgroeimogelijkheden, dan valoriseert men alle mogelijke talenten en competenties.
Als men enthousiaste mensen in die sector wil hebben en houden, dan heeft men wat mij betreft eigenlijk een klavertje vier nodig.
Wij moeten ervoor zorgen dat de mensen naar waarde worden ingezet. Ik meen dat wij verpleegkundigen voor een deel moeten ontlasten van taken waarvoor zij eigenlijk niet opgeleid zijn, administratieve taken maar soms ook basishygiëne of zeer elementaire handelingen. Ik meen tevens dat er taken zijn die vandaag door huisartsen vervuld worden, die ook door verpleegkundigen uitgevoerd kunnen worden. Daar wil ik in het komende halfjaar verder werk van maken, van mensen inzetten naar hun waarde.
Ten tweede, ik meen dat wij die mensen waar mogelijk ook meer autonomie moeten geven. Ik denk dan aan het feit dat een verpleegkundige paracetamol vandaag alleen op voorschrift van een arts mag toedienen. Dat moeten wij misschien veranderen en hen meer autonomie geven.
Ten derde, ik meen dat wij een goede en vlotte samenwerking moeten bevorderen door de gestructureerde equipes in te schrijven in onze wetgeving. Een vlotte samenwerking betekent ook dat er voldoende flexibiliteit is in wat mensen kunnen doen of niet kunnen doen.
Tot slot meen ik dat wij doorgroeimogelijkheden moeten creëren op de ladder. Dat is iets wat ook mevrouw Fonck vanmorgen gezegd heeft tijdens het debat. Zij is hier nu niet meer, maar wij zullen daar ongetwijfeld op terugkomen. Dit zijn voor mij enkele sleutels.
Is dat voldoende?
De voorzitter:
Ik weet dat dit onderwerp belangrijk is, mijnheer de minister, maar uw spreektijd is al vijf minuten verstreken.
Minister Frank Vandenbroucke:
Ik zal mijn betoog afronden, maar ik moet nog verder antwoorden. U ziet dat ik enthousiast ben om te antwoorden op deze vragen.
Mevrouw Gijbels, internationale vergelijkingen beoordelen is eigenlijk nogal moeilijk. Om te beginnen hebben wij in vergelijking met vele andere landen een groot ziekenhuisaanbod. Dat verklaart waarschijnlijk waarom wij een hoog percentage actief personeel hebben in onze ziekenhuissector. De meesten van onze ziekenhuisartsen zijn zelfstandigen. De statistieken in traditionele databanken over de werkgelegenheid van artsen omvatten vaak alleen artsen in loondienst. Zij onderschatten dus de artsenactiviteit in de ziekenhuizen en zij overschatten vermoedelijk om die reden ook het aantal verpleegkundigen per arts.
Bovendien gaat het bij een groot deel van de activiteiten van de specialisten in ziekenhuizen om consultaties in de polikliniek. Die worden niet als ziekenhuisactiviteiten beschouwd. De verpleegkundigen die daarbij aanwezig zijn, professioneel, worden echter vaak wel tot het ziekenhuispersoneel gerekend. Zo krijgt men toch allerlei ruis in die statistieken, zodat ik daar niet onmiddellijk veel conclusies uit durf te trekken.
Voor de verloning rijst hetzelfde probleem. Krijgen we wel een juist beeld als we maar naar een deel van de artsen kijken, namelijk naar de artsen in loondienst? Bij een vergelijking met andere landen moet er rekening mee worden gehouden dat we recent de lonen van de verpleegkundigen hebben geherwaardeerd.
Ten slotte ligt het aantal deeltijdsen te hoog, misschien mede door de eindeloopbaanmaatregelen die de voorbije twintig jaar zijn genomen en die mensen ertoe aanzetten om deeltijds te gaan werken wanneer ze wat ouder worden. Dat is op zich goed, maar ik wil initiatieven nemen en ondersteunen om bijvoorbeeld in ziekenhuizen en woonzorgcentra aan te moedigen dat mensen die deeltijds werken en misschien meer uren willen presteren van de directies ook de mogelijkheid krijgen om meer uren te werken.
…
Frieda Gijbels (N-VA):
Mijnheer de minister, het is zeer belangrijk dat men de juiste maatregelen neemt. We moeten vooral dat personeelstekort oplossen en de uitstroom van verpleegkundigen uit de zorgsector een halt toeroepen. Het wetsontwerp van vanochtend moet vooral de juiste invulling krijgen. We moeten ervoor zorgen dat de job van verpleegkundige niet wordt uitgehold en dat die net aantrekkelijker wordt gemaakt. U hebt de termen autonomie, doorgroeimogelijkheden en flexibiliteit aangehaald en dat zijn zeer belangrijke zaken.
Tegelijkertijd moet een juiste analyse plaatsvinden. Ik heb nog steeds de indruk dat we het exacte tekort aan zorgpersoneel niet kennen. Er worden inderdaad veel patiënten in het ziekenhuis opgenomen. Onze zorginfrastructuur is te versnipperd. Er zijn de verschillende bevoegdheidsniveaus en er wordt te weinig ingezet op preventie. Dat alles draagt bij tot het personeelstekort. Snelle hervormingen zijn nodig en die zijn ook mogelijk door onder andere de delegatie van niet-zorggerelateerde taken. Daar moet spoedig werk van worden gemaakt.
Voorts is de N-VA-fractie bijzonder teleurgesteld dat er nog steeds geen ambitie is om de bevoegdheden in de gezondheidszorg te homogeniseren. Daardoor zouden er veel middelen vrijkomen en het zou zorgen voor een efficiëntere en betere organisatie van onze gezondheidszorg.
Het incident is gesloten.