Kamerlid
Kruimelpad
Het onder druk staande akkoord artsen-ziekenfondsen - Mondelinge vraag aan minister Vandenbroucke
Commissie Gezondheid 10 januari 2023:
02.01 Frieda Gijbels (N-VA):
Mijnheer de minister, het akkoord tussen de artsen en de ziekenfondsen stond onder druk. Ook al is de druk nu even van de ketel, er zijn nog steeds wel degelijk problemen. Wij hebben eerder reeds van gedachten gewisseld over de verplichte conventie-tarieven voor patiënten met een verhoogde tegemoetkoming.
Hebben er nog beroepsverenigingen contact opgenomen met u over de reeds goedgekeurde wet die de verplichting oplegt om voor patiënten met een verhoogde tegemoetkoming conventie-tarieven te hanteren? Wat was uw reactie daarop?
Wat is de tijdslijn om het plan in werking te laten treden?
Wat is volgens u de reden dat de betrokkenen de conventietarieven niet hanteren?
Is er een impactanalyse gebeurd van de verplichtring om conventietarieven te hanteren voor de verschillende medische disciplines? Wat is daar de uitkomst van?
U hebt in een eerder debat hierover aangegeven dat sommige tarieven of prestaties overgefinancierd zijn en andere misschien ondergefinancierd en dat het ene het andere wel zou compenseren. Vindt u dat een correcte manier om aan beleid te doen? Staat u nog achter die uitspraak?
In de tandheelkunde is de onderfinanciering een heel groot probleem. Bijna 60 % van de behandelingen wordt uit eigen zak betaald door de patiënt. U hebt reeds een aantal maatregelen genomen, maar hoe groot is het effect daarvan? Naar welk percentage kunnen wij evolueren op het vlak van eigen betaling door de patiënt?
Wanneer komt er een nomenclatuurhervorming die niet alleen zorgt voor een correcte vergoeding van de prestaties in de tandheelkunde en mondzorg, maar die ook eindelijk preventie en vroeg ingrijpen en dus het behoud van tanden toelaat? Dat is immers de sleutel die zal leiden tot een betaalbare mondzorg.
…
02.04 Minister Frank Vandenbroucke: Mijnheer de voorzitter, ik wil graag een redelijk gestoffeerd antwoord geven, ook misschien met een aantal nieuwe cijfers, omdat veel van het publiek debat spijtig genoeg heel weinig verband houdt met de realiteit op het terrein en met de feiten zoals zij zijn.
De eerste vraag is waarover het gaat. Wat houdt ons bezig? Dat is dat wij een goede gezondheidszorg willen die voor iedereen toegankelijk is. Zeker op een ogenblik waarop mensen worden geconfronteerd met stijgende prijzen en toenemende facturen, moet men ervoor zorgen dat zij niet besparen op noodzakelijke zorg. De zorg moet dus betaalbaar zijn voor iedereen. Daarom is een conventie belangrijk, want zij betekent zekerheid over de tarieven bij geconventioneerde artsen. Bovendien ben ik van oordeel en met mij de regering en de meerderheid in het Parlement dat men voor mensen die sociaal kwetsbaar zijn, mensen met een verhoogde tegemoetkoming, in de ambulante sector eigenlijk nooit een supplement zou mogen vragen. Dat principe van wezenlijk belang, waar ik ook voor zal gaan, is door de regering en het Parlement goedgekeurd; over de uitvoering ervan wordt er overleg gepleegd.
Ik ontkracht de bewering dat er geen overleg zou zijn geweest. Het voorontwerp van wet is op 27 juni 2022 voorgelegd aan de Medicomut endaar besproken. Waarom zegt men dan dat er geen overleg was? Ik kan u het besluit van die vergadering van de Medicomut letterlijk voorlezen: "De heer De Cock, voorzitter, besluit de discussie en noteert het negatieve advies van BVAS, maar stelt dat werd voldaan aan de vraag van de minister en de interministeriële kabinettengroep om een reflectie te krijgen om de hunne te stofferen en te weten hoe een orgaan als Medicomut naar deze materie kijkt. Er zijn een aantal vragen, overwegingen en impacten die in rekening dienen te worden gebracht. Tevens wordt aan de beleidscel gevraagd om de procedure van het overleg te respecteren, indien zij deze maatregelen zou willen ten uitvoer leggen."
Dat hebben wij ook gedaan. Wij hebben in het ontwerp van wet vervolgens een tussenstap aangebracht, namelijk dat de wet wordt uitgevoerd bij koninklijk besluit overlegd in de Ministerraad.
Zoals altijd zullen we, vooraleer dat koninklijk besluit te nemen, dat opnieuw voor overleg voorleggen aan de Commissie Artsen-Ziekenfondsen. Ik heb dat gisteren uitgelegd en de tijdslijn gegeven die in het Parlement overbekend is: we overleggen over het ontwerp van besluit in 2023, met de uitvoering ten vroegste in 2024. Met die elementen hebben we, denk ik, gisteren iedereen ervan overtuigd dat het heel jammer zou zijn om daarvoor een conventie op te blazen. Er is overleg gepleegd, er zal overleg zijn en de tijdslijn is bekend, ik heb die herhaald. Dat is wat we moeten doen.
Mevrouw Gijbels vraagt wat het resultaat is van dat soort voorstellen. Laat het heel duidelijk zijn, er is helemaal geen massale deconventionering bezig, zeker niet in de huisartsgeneeskunde en overigens ook niet in de geneeskunde in het algemeen. Nee, mevrouw Depoorter, ik hoor mensen die totaal niet representatief zijn voor de artsen op het terrein dat in de media vertellen. De mensen die dat de voorbije dagen hebben verteld, zijn totaal niet representatief. Ik geef u gewoon de cijfers. Als een arts zich wil deconventioneren, moet hij dat uiterlijk op 15 december van het jaar dat vooraf gaat, laten weten. Iemand die zich in 2023 wil deconventioneren, had dat moeten laten weten op 15 december. Daarna is dat niet meer mogelijk. Men moet niet vertellen dat dat nog mogelijk is en er wordt over nagedacht, nee. Iemand die wil deconventioneren, had dat moeten laten weten voor 15 december. Dat geldt trouwens ook voor de tandartsen.
Ik geef gewoon de feiten. Er zijn 57.555 artsen voor wie de vraag van al of niet deconventionering van toepassing is. Daarvan hebben er voor 15 december 755 laten weten dat ze zich deconventioneren, of 1,3 %. Dat is niet bepaald massaal en ligt in lijn met wat men elk jaar ziet. Ik geef u de cijfers. Dat zijn de feiten, geen praatjes van mensen die beweren representatief te zijn, maar het niet zijn.
In 2020 waren er 13,68 % weigeringen. In 2021 waren er 13,54 %. In 2022 waren er 12,48 % weigeringen. Door het cijfer dat er nu bijkomt, gaan we naar 13,55 %. Dat is perfect vergelijkbaar met 2020 en 2021 wat de artsen betreft. Er is geen massale deconventioneringsbeweging. Wie dat beweert, beledigt eigenlijk die bijna 90 % van de artsen die geconventioneerd zijn en zich aan de tariefafspraken houden. Daar kwam geen verandering in. Wat is dat nu voor een verhaal?
Overigens, ik herhaal het nogmaals, wie geconventioneerd is, kan daar niet zomaar uit en dat wil 90 % van de artsen ook niet. Ze zijn bezorgd om hun patiënten en de zekerheid van hun patiënten.
Ik wil er nog aan toevoegen dat wie geconventioneerd is, ook wie gedeeltelijk geconventioneerd is en gedurende bepaalde uren misschien wel een supplement kan vragen, zich ook moet houden aan een andere afspraak. Als men vrijwillig de derde-betalersregeling toepast en 4 euro vraagt voor iemand die een GMD in de huisartsenpraktijk heeft, dan kan men daar niet zomaar een paar euro aan toevoegen. Dat is verboden. Dat gaat niet.
In het medicomutakkoord staat dat wie vrijwillig de derde-betalersregeling toepast geen supplement kan vragen. Het gros van de artsen weet dat en houdt zich daar ook aan. Ik ben daar ook blij om, want ik geloof heel sterk in de artsen. Dat was gisteren overigens zeer duidelijk. Dit is geen debat met de artsen, dit is een debat waarbij één organisatie zegt dat er een probleem is. Ik denk dat dit na het overleg van gisteren uitgeklaard is.
Ik wil ook iets zeggen over de tandartsen, mevrouw Gijbels. Ik heb de verklaring van de heer Hanson in naam van de tandartsen in de media gehoord. Ik ga mij een beetje brutaal uitdrukken, maar de heer Hanson heeft geen poot om op te staan als hij dreigt met het opzeggen van de conventie. In het dentomutakkoord staat immers niet dat men de conventie kan opzeggen omwille van ontevredenheid over dit soort beleidsvoorstellen. Juridisch gezien heeft hij dus geen poot om op te staan. Hij mag dat verklaren maar ik begrijp daar niets van.
Ten tweede en ten gronde, ik neem de investeringen in tand- en mondzorg even onder de loep. In 2020 bedroeg het budget voor die sector afgerond 1,035 miljard euro. Twee jaar later, in 2022, was het budget 1,135 miljard euro, dus 100 miljoen meer in 2022 in vergelijking met 2020. In 2023 bedraagt het voorziene budget voor de tandartsen afgerond 1,276 miljard euro. In vergelijking met 2020 is dat 240 miljoen euro meer. Er wordt dus 240 miljoen extra geïnvesteerd in tand- en mondzorg. Daar is de inflatie inderdaad in begrepen, maar in euro's bekeken is het op drie jaar tijd een groei van meer dan 23 %. In volume en met aftrek van de inflatie is het een groei van 10 %, alleen voor de tandartsen. Een zeer groot deel van dat budget is bedoeld voor de verhoging van tarieven om de tandartsen beter te vergoeden.
Wij zitten in het jaar 2023 min of meer in een recessie, maar het budget voor de tandartsen groeit in reële termen met 3,3 % bovenop de inflatie. De heer Hanson heeft, ondanks zijn verklaringen in de pers, juridisch gezien geen poot om op te staan als hij dreigt met het opzeggen van de conventie. Daarnaast moet men toch ook eens even in de spiegel kijken. Het budget stijgt op drie jaar tijd met 23 %, uitgedrukt in euro's, want er komt 240 miljoen euro bij voor de tandartsen. Dat is terecht, ook om meer aan preventie te doen.
We investeren tevens in mondhygiënisten om de tandartsen te ondersteunen.
In reële termen is er een stijging met 10 % sinds het begin van de legislatuur. In een economie die ongeveer tot stilstand komt, groeit het budget voor de tandartsen dit jaar met 3,3 %.
Men moet dus ophouden met het soort klaagcultuur waarbij men zegt dat men zo onderbetaald is dat men wel supplementen moet vragen aan arme mensen. Ik zal dat niet aanvaarden. Ik meen dat wij de tandartsen een betere nomenclatuur moeten geven en dat wij hun mondhygiënisten moeten geven. Mevrouw Gijbels, het flauwe excuus dat wij niet in hen investeren en dat zij dus supplementen moeten vragen steunt u altijd, maar ik niet. Dat moet duidelijk zijn. De samenleving ondersteunt de gezondheidszorg en dus ook de mensen die werken in de gezondheidszorg met overtuiging. Ik heb respect voor die mensen want het gros van de artsen en het gros van de zorgverleners redeneert niet zo. Zij denken op de eerste plaats aan hun patiënten.
De huisartsen zijn massaal geconventioneerd en zullen dat blijven. Het fabeltje dat men een massale deconventionering krijgt, is gewoon niet juist. Het is gewoon stemmingmakerij. Het is gewoon niet juist. Is er druk? Ja, dat is juist. Is die er wegens de derde-betalersregeling? Maar neen. Overigens, werken met de derde-betalersregeling doet men vrijwillig. Wie dat niet wil doen, moet het dan maar niet doen.
Is het omdat de organisatie voor verbetering vatbaar is en omdat de ondersteuning voor verbetering vatbaar is? Absoluut. Dat is natuurlijk de reden waarom artsenorganisaties als Domus Medica en het Kartel gisteren aan de tafel zeiden dat zij de conventie willen behouden. In de conventie die voorligt, is er een extra investering van 16 miljoen voor de huisartsengeneeskunde. Er is een bijkomende investering van 23 miljoen voorzien om de nieuwe regeling voor de huisartsengeneeskunde en een betere organisatie van de praktijk mogelijk te maken. Dat is wat wij moeten doen, dat is wat de huisartsen vragen. Dat is wat goed is voor de patiënten en voor de volksgezondheid. Daar gaan wij werk van maken.
Ik ben heel blij dat de artsenorganisaties gisteravond positief reageerden toen ik herhaalde wat ik ten aanzien van het Parlement had gezegd, namelijk dat wij zullen overleggen. De rust is weergekeerd, op basis van feiten die eigenlijk al bekend waren. Soms is het echter nuttig om ze te herhalen.
Kortom, wij gaan vooruit en niet achteruit.
Vooruitgaan wil zeggen dat we de huisartsen beter zullen organiseren en we zullen hen ook toelaten zich beter te organiseren. We investeren nu ook al massief in tandzorg en zullen dat ook blijven doen.
Dat zal echter niet gebeuren onder dreigementen van de heer Hanson. Laat dat duidelijk zijn.
02.05 Frieda Gijbels (N-VA):
Mijnheer de minister, in een vorig actuadebat zei u dat u eerst overlegt en dan beleid beslist omdat dat de logische gang van zaken is. Nu neemt u echter gewoon beslissingen terwijl u weet dat de mensen op het terrein daarmee helemaal niet akkoord gaan.
U zegt ook dat er geen massale deconventionering is. Kijk echter eens naar de conventioneringsgraad van de kinesisten en de tandartsen. Ik heb het over de tandartsen endaarvoor geldt uw wet ook. Ik denk dat er geen enkele paradontoloog is die het zich kan permitteren om zich te conventioneren. De tarieven zijn gewoon ontoereikend.
U kijkt echter naar algemene percentages vanuit uw ivoren toren en zegt dat het maar enkelingen zijn. U moet echter eens kijken naar het terrein, naar de individuele disciplines en wat daar de problemen zijn. U hebt daarvan totaal geen idee.
Volgens u kan de heer Hanson dreigen om uit het akkoord te stappen, maar heeft hij geen poot om op te staan. Hoe gemeen is dat eigenlijk? Eerst spreekt u een conventie af, maar dan krabbelt u terug en legt u allerlei extra zaken op. Hoe gemeen is dat eigenlijk?
02.06 Minister Frank Vandenbroucke:
Mevrouw Gijbels, dat heeft niets met gemeen te maken.
02.07 Frieda Gijbels (N-VA):
Dat is heel gemeen!
De voorzitter: Mijnheer de minister, het woord is aan mevrouw Gijbels. Het is nu tijd voor de replieken.
02.08 Minister Frank Vandenbroucke:
Lees het akkoord eens van begin tot einde. Hij heeft geen poot om op te staan. Dat soort dreigementen maakt op mij geen enkele indruk.
De voorzitter: Dat hebt u al gezegd, mijnheer de minister. Het woord is nu aan de leden, zo hoort het hier.
02.09 Frieda Gijbels (N-VA):
Ik denk dat hij er alle reden toe heeft om zeer verontwaardigd te zijn, net zoals ik. Hij weet welke problemen er op het terrein zijn. U hebt gezegd dat er iets aan de nomenclatuur van de tandartsen gedaan moet worden, dat is inderdaad zo. Er zijn stappen gezet, want er is intussen 10 % bijgekomen. In België betaalt men echter nog steeds 60 % van de tandzorg uit eigen zak. In Nederland en Duitsland is dat ongeveer 20 % tot 25 %, dat zijn enorme verschillen!
Mijnheer de minister, er moet eerst een kostprijsbepaling komen zodat men een duidelijk zicht krijgt op de kost van tandzorg. Een kostprijsbepaling, het stellen van prioriteiten, het vastleggen van behandelingen die goed terugbetaald moeten worden – vooral die preventieve behandelingen en vroege ingrepen waardoor mensen hun tanden zo lang mogelijk gezond kunnen houden – dat is belangrijk. Ik spreek dan niet over de terugbetalingen van bruggen en implantaten, waarmee u te koop loopt. Dat heeft er niets mee te maken, dat zijn luxeproblemen!
Eens de prioriteiten zijn vastgelegd en de kostprijs van die behandelingen bekend is, kan men de nomenclatuur bepalen. Daarna kan men controleren of er zich nog problemen stellen op het vlak van deconventionering, die nu enorm hoog is bij tandartsen. Indien u uw werk doet, dan zullen tandartsen zich met alle plezier conventioneren en aan de tarieven houden. Ik zou dat erg graag doen voor mijn patiënten, want ik moet elke dag die confrontatie aangaan en zeggen: "Mevrouw, als u die behandeling niet ondergaat, dan zult u uw tanden verliezen. Het kost jammer genoeg wel veel, want de overheid is niet bereid om daarvoor een degelijke tegemoetkoming te voorzien. Indien u een zestigplusser bent, dan kunt u het wel helemaal vergeten, tenzij u een aparte verzekering hebt afgesloten." Dat is de realiteit op het terrein. Ik blijf erbij, ik vind het echt gemeen om op die manier de artsen, tandartsen en kinesisten onder druk te zetten.