Kamerlid
Kruimelpad
Tijgermug (Aedus albopictus) - Schriftelijke vraag aan minister Vandenbroucke
Tijgermug (Aedus albopictus)
Exotische muggen zoals de tijgermug (Aedus albopictus) rukken ten gevolge van de globalisering en de klimaatverandering verder op in Europa. Zij kunnen drager zijn van arbovirussen, de verwekkers van onder andere dengue, chikungunya en zika. Maar ook de "gewone huismug" kan drager zijn van ziekteverwekkers (zoals het Westnijlvirus).
De monitoring van exotische muggen in België (MEMO-project) werd opgestart in 2017. Sciensano heeft hierbij een coördinerende rol en zorgt voor de zogenaamde passieve bewaking. Het Instituut voor Tropische Geneeskunde zorgt voor de actieve bewaking (verzamelen van muggen en larven). Het MEMO+-project loopt van 13 september 2021 tot en met 12 september 2023. Door middel van actieve en passieve surveillance hoopt men de populatie in kaart te brengen en preventief op te treden. Sciensano lanceerde recent ook een oproep naar burgers om mee te speuren naar de tijgermug.
- Het MEMO+-project loopt in september ten einde. Acht u een meer structurele monitoring wenselijk? Zijn er al voorlopige resultaten en bevindingen?
- Wordt de gewone huismug ook onderzocht in het kader van het MEMO+-project? Acht u dat wenselijk?
- De aanpak kadert binnen One Health, One World. Welke acties onderneemt u om hieraan te voldoen? Welke samenwerkingen zijn er momenteel tussen de verschillende departementen?
- Ook andere dieren kunnen drager zijn van exotische pathogenen (vogels bijv.). Klopt het dat de actieve surveillance bij dieren is stopgezet? Acht u een heropstart wenselijk?
- Heeft de verdere verspreiding van vectoren van ziekteverwekkers ook een impact op de testen die worden uitgevoerd op bloeddonaties? Zo ja, welke?
Antwoord van de minister
1. Het MEMO+ project werd ondertussen al verlengd tot september 2024, maar een verdere verlenging is niet mogelijk binnen de huidige regulering. Er wordt ondertussen wel gezocht naar een meer structurele financieringsvorm (zie ook antwoord vraag 3). Dit is inderdaad dringend nodig, om te vermijden dat er steeds nieuwe onderhandelingen moeten gebeuren voor financiering (met de ministers van volksgezondheid en milieu), die in het verleden hebben geleid tot discontinuïteit van de surveillance, en verlies van expertise (als er geen vaste financiering is voor het opgeleide personeel, dat instaat voor de surveillance).
Op basis van de bevindingen van de surveillance in 2022 blijkt dat de vestiging van de tijgermug in België zich waarschijnlijk in een vroege fase bevindt, met mogelijk gevestigde populaties in een beperkt aantal gebieden. Er wordt echter verwacht dat het aantal introducties van de tijgermug (en andere exotische steekmuggen) in België de komende jaren zal toenemen en dat meer locaties belangrijke overlast zullen ondervinden tijdens de zomermaanden. Eliminatie van de bekende populaties van de tijgermug lijkt momenteel nog steeds haalbaar, mits nauwe opvolging en controlemaatregelen in 2023 en de komende jaren. Ook is een herhaalde controle van de snelwegparkings nodig, samen met preventieve bestrijding van mogelijke broedplaatsen, om de impact van nieuwe introducties te verminderen. Hiervoor moet dan ook een permanente, structurele financiering worden voorzien.
Binnen het kader van de huidige financiering kan er op dit moment wel maar een minimale monitoring gedaan worden. De prioriteit ligt op het vinden van nieuwe plaatsen waar er een tijgermug is en dit is volledig afhankelijk van de medewerking van de Belgische bevolking.
2. Het MEMO+ project focust enkel op de monitoring van exotische steekmuggen in België, meer specifiek op de monitoring van de tijgermug. Een structurele monitoring voor de huismug is minder nuttig aangezien deze overal aanwezig is in het land, en er geen specifieke maatregelen moeten genomen worden om zijn installatie te voorkomen of vertragen. Het is wel zo dat wanneer er signalen zijn van circulatie van westnijlvirus en usutuvirus bij de voornaamste gastheren (de zangvogels), dat een monitoring in de steekmugpopulatie in die regio nuttig is om de viruscirculatie in de steekmuggen op te volgen. En dit om het risico op menselijke gevallen met westnijlkoorts en usutuvirus infectie in te schatten en te verminderen.
3. Voor de monitoring en preventie van verspreiding van exotische muggen, is vooral een samenwerking tussen milieu en gezondheid belangrijk. De monitoring van de tijgermug en andere exotische Aedes muggen in België is sedert 2007 opeenvolgend via verschillende projecten verlopen, met verschillende financieringsbronnen, zonder continuïteit. Om hier iets aan te doen wordt de monitoring sedert 2017 binnen het kader van het Nationaal Actieplan Leefmilieu-Gezondheid (NEHAP) gecoördineerd, op initiatief van de Gemengde Interministeriële Conferentie Leefmilieu-Gezondheid (GICLG). Via het NEHAP kunnen bepaalde gezondheids- en leefmilieuthema's op nationale, multisectorale wijze worden aangepakt, omdat in het NEHAP elke Belgische overheid op politiek en administratie niveau vertegenwoordigd is. Maar ook nu verloopt de financiering van de surveillance nog op projectbasis, op korte termijn. Het momenteel lopende MEMO+ project verloopt via termijnen van 1 jaar, met een verlenging mogelijk tot maximaal 3 jaar. Acties zijn lopende om de financiering op een meer structurele en permanente wijze te voorzien, via een protocolakkoord. De activiteiten die moeten uitgevoerd worden binnen het MEMO+ project worden beslist en opgevolgd door een Werkgroep binnen het NEHAP, met vertegenwoordiging van Departement Zorg, Agentschap Natuur en Bos, Instituut voor Natuur en Bosonderzoek, Brussel Leefmilieu, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, Agence Wallonne pour une Vie de Qualité (AVIQ), Service Public de Wallonie, Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, de FOD Volksgezondheid waaronder DG Leefmilieu, DG Dier, Plant en Voeding, DG Gezondheid, de Crisiscel en Saniport.
4. Elk arbovirus heeft zijn specifieke transmissiecyclus. Voor sommige virussen speelt de mens de rol van amplificatiegastheer, voor andere is de mens een incidentele en/of een 'dead end' gastheer. Het klopt dat ook andere dierensoorten een belangrijke rol spelen in de transmissiecyclus van een aantal arbovirussen. Deze diersoorten kunnen dan gebruikt worden om een actieve surveillance te doen naar de aanwezigheid en verspreiding van dat specifiek arbovirus.
Bij ons weten bestaat er geen structurele actieve surveillance voor arbovirussen in dieren (zoals bijv. westnijlvirus). In punctuele onderzoeksprojecten uitgevoerd door universiteiten of andere onderzoeksinstellingen (bijv. Sciensano), al dan niet in samenwerking met de competente autoriteiten, wordt soms een cross-sectionele surveillance uitgevoerd voor specifieke pathogenen in specifieke dieren (bijv. prevalentie van antistoffen tegen tekenencefalitis virus in everzwijnen; passieve monitoring van West Nile virus in vogels verzameld in vogelopvangcentra).
Een actieve, structurele en gecentraliseerde monitoring van de gastheren is dus wel wenselijk, vooral als er signalen binnenkomen van viruscirculatie in deze gastheren zoals de bij de uitbraak van usutuvirus en de merelsterfte. Dankzij een Europese financiering (EFSA, European Food Safety Authority) wordt er vanaf 2024 gestart met een actieve monitoring van westnijlvirus in wilde vogels in België, voor een periode van drie jaar. Naast arbovirussen (virussen die verspreid worden door arthropod vectoren) bestaan er ook andere exotische pathogenen die niet door vectoren worden overgedragen en waarbij dieren een rol spelen in de transmissie of als reservoir (bijv. het SARS-COV2 virus).
Ook daarvoor bestaat er geen structurele actieve surveillance. Enkel voor hoog pathogene aviaire influenza wordt wel een beperkte actieve surveillance uitgevoerd in vogels, die ook uitgebreid zal worden in 2024, via financiering door het EFSA.
5. Het risico op autochtone besmettingen van dengue, chikungunya en zika in België is momenteel nog zeer laag, omdat de tijgermug nog niet algemeen in ons land is gevestigd. Ook zijn er tot nu toe geen autochtone gevallen van westnijlkoorts vastgesteld. Daarom is er voorlopig geen nood aan een wijziging van het testbeleid voor bloeddonaties. Het Federaal agentschap voor geneesmiddelen en gezondheidsproducten (fagg) adviseert, in lijn met de aanbevelingen van de European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC) en de European Directorate for the Quality of Medicines and HealthCare (EDQM), om een uitstel van 28 dagen te hanteren (na het verlaten van het WNV-risicogebied). De risicogebieden zijn terug te vinden op de website van het ECDC en het fagg. Een uitstel van donatie is echter niet nodig, indien een individuele nucleïnezuuramplificatietest (ID-NAT) negatief wordt bevonden.
In het scenario van een veralgemeende autochtone uitbraak in België zal mini-pooling worden toegestaan. Hiervoor werd er een informatienota verstuurd naar de bloedinstellingen. Indien er meer uitbraken zijn van muggenoverdraagbare ziekten in Europa, zoals dengue en chikungunya, dan kan dit wel een impact hebben op het aantal potentiële bloeddonoren die tijdelijk uitgesloten moeten worden van donatie. Maar om hieraan te verhelpen heeft de Hoge Gezondheidsraad al in 2015 een advies uitgebracht over het verkorten van de uitstelperiode voor bloeddonatie na pathogeenreductie tegen het westnijl- en chikungunyavirus op bloedplaatjesconcentraten, waarbij de uitstelperiode voor bloeddonatie onder bepaalde omstandigheden ingekort mag worden (Advies 8751, September 2015).