Deze week berichtten de media over een gezondheidsapplicatie die toelaat om een cochleair implantaat, een gehoorapparaat dat in het schedelbot wordt geplaatst, thuis te testen. UZ Leuven is het eerste ziekenhuis dat er mee aan de slag gaat en het aan haar patiënten aanbiedt. Vlaanderen heeft immers beslist dat dergelijke digitale apps deel moeten kunnen uitmaken van een revalidatietraject en heeft besloten om de apps terug te betalen.
De voordelen zijn dan ook meervoudig: de patiënt hoeft zich niet naar het ziekenhuis te verplaatsen voor de check-up, waardoor hij zich minder 'patiënt' voelt. De test kan bovendien uitgevoerd worden in een comfortabele en rustige omgeving, hetgeen zeker niet slecht is voor een correcte registratie. Daarnaast hoeft de arts alleen die patiënten op te roepen die een afwijkend resultaat hebben, waardoor meer patiënten op kortere tijd geholpen kunnen worden.
En het is zeker niet alleen voor cochleaire implantaten dat dergelijke gezondheidsapps nuttig kunnen zijn. In verschillende gezondheidsdomeinen worden mobile health apps ontwikkeld.
Een vijftal jaar geleden startte de federale overheid met een zogenaamde validatiepiramide voor mHealth (mobile Health), met drie stappen die producenten van apps moesten doorlopen om erkend te worden en in aanmerking te komen voor terugbetaling. Maar de teller staat intussen nog steeds op nul.
Na vijf jaar is elke app verdwenen in die federale Bermudadriehoek. Dat is vreemd, want in de omliggende landen zien we dat de apps wel degelijk hun plaats vinden in het zorgsysteem en hun meerwaarde kunnen aantonen.
Hoe kan dat dan? Het lijkt er alleszins op dat de overheidsinstellingen, die de apps moeten beoordelen, niet gebrand zijn op een digitale omwenteling in het zorglandschap. De samenstelling van expertengroepen die apps moeten beoordelen is niet transparant en door het feit dat de procedure die de apps moeten doorlopen niet is geofficialiseerd, kunnen ontwikkelaars geen beroep aantekenen tegen de gang van zaken.
Producenten tasten in het duister in verband met de stand van zaken en weten niet wat het precies betekent wanneer ze in een bepaald niveau zijn terechtgekomen.
Het resultaat is dat steeds meer producenten zich op het buitenland beginnen te richten, waar de applicaties wel met open armen worden onthaald. Zo zijn in Duitsland al meer dan 30 mHealth apps erkend, terwijl de teller voor de Belgische federale overheid nog steeds op 0 staat.
We zouden blij moeten zijn dat digitale technologieën onze gezondheidszorg naar een hoger niveau kunnen tillen en ze zouden eerder toegejuicht dan afgeremd moeten worden. Dat Vlaanderen het federale niveau nu voorbijsteekt, is goed voor de Vlaming, maar jammer voor de gezondheidszorg. Er blijven nog zoveel toepassingen en mogelijkheden onbenut. Digitale zorg, zorg op afstand, zou één van de instrumenten in de dokterstas moeten zijn. Niet iedereen zal gebaat zijn met mobiele gezondheidsapps, maar velen wel.
De evolutie naar een geïntegreerde zorg en een zorg op maat is niet te stoppen en we moeten zorgen dat we die trein niet missen. Onze zorg zal enkel verder kunnen verbeteren als we gebruik maken van data, digitalisatie en zorg op afstand.
Het is ontmoedigend voor onze innovators en ontwikkelaars als ze telkens weer botsen op een starre overheidsmuur. Zorgverstrekkers zullen steeds nodig blijven, maar ze moeten zo zinvol mogelijk worden ingezet. Velen zijn zelf vragende partij om gebruik te kunnen maken van digitale applicaties, omdat een betere opvolging van patiënten op afstand de zorgkwaliteit ten goede zal komen.
In 2020 schreef ik een resolutie om de regering aan te sporen om alert te blijven voor nieuwe ontwikkelingen, maar ik zal de minister ook oproepen om op korte termijn in overleg te gaan met de sector, zodat de achterstand die er ondertussen is op federaal niveau zo snel mogelijk kan worden ingehaald.